Woorden in een droom

Ze vertelt het niemand. Niet aan Mo. Niet aan Jess. Niet aan haar moeder. Vooral niet aan haar moeder.

Het is het moment dat niemand kan bevatten tussen waken en slapen, het moment waarin alles vervloeit, waarin de wereld om je heen nog tastbaar is, maar de logica die alles in het gareel houdt reeds langzaam naar de achtergrond verdwijnt.

Saskia hoort een stem die spreekt in een taal die zij niet kent. Een stem die steeds een zin herhaalt. ini Re Jini Re Jini Chadariya

Ze schrikt wakker. Ze kijkt om zich heen, ze ziet Mo niet. Ze ligt op de bank.

Ze herhaalt de woorden in zichzelf de woorden: Jini Re Jini Re Jini Chadariya

Het was een lange dag geweest, en als het druk is op haar werk dan slaapt ze onrustig, dan praat ze in haar slaap, dan woelt ze, dan trekt ze de dekens naar zich toe. Het zijn dingen die ze van zichzelf weet omdat Mo het haar verteld heeft. Het is een kant van zichzelf die ze niet kan kennen. Hoe ben je als je slaapt, als je ver weg bent, hoe gedraagt je lichaam zich als je geest dwaalt door andere werelden. Mo is een slechte slaper, als zij reeds lang vertrokken is, dan ligt hij nog wakker, overdenkt de dag. Als zij ontwaakt dan rommelt hij al in de keuken, heeft zijn laptop open, drinkt koffie.

Het was een lange dag geweest, het begon met de melding op SFO. Een bijzonder geval; een persoon die in slaap gevallen was tijdens de vlucht en die na de landing niet ontwaakte. Hij was naar St. Catherine’s gebracht. Het was een man van tegen de vijftig, regelmatige trekken, grijs aan de slapen een denkrimpel tussen zijn ogen.

Hij sliep. Hij droomde. De CT toonde overduidelijk dat er sprake was van hersenactiviteit, zelfs meer hersenactiviteit dan je gewoonlijk ziet bij een slapend persoon. Het was bizar.

‘Laten we een LP nemen,’ had Saskia voorgesteld. ‘Wie weet zien we iets bijzonders.’

Het was een lange dag geweest. Ze reed over de 1 terug naar het huis dat ze huren in San Francisco. Een weg vol met auto’s, als een voorwereldlijk dier, een enorme zeeslang die het land opkruipt.

‘Hoe was je dag?’ vroeg Mo toen ze thuiskwam.

‘Lang,’ zei ze.

Hij had al een fles wijn opengetrokken, een lekkere fles, een pinot grigio en hij schonk haar in.

‘Hoe was jouw dag?’

‘Same same,’ zei hij.

‘But different.’ Ze lachyen.

Ze dronken. Ze bestelden iets te eten. Netflix. Ze viel in slaap op zijn schoot onder de Mexicaanse deken.

Ze stommelt naar bed. Natuurlijk valt ze daar weer in slaap, ze slaapt tot het weekend is, een langzame zaterdagmorgen; Mo heeft een eitje gekookt en een pot vol met drip gezet, sourdough in de toaster.

‘Heb je goed geslapen lief?’

‘Ik heb vreemd gedroomd.’

‘Wat voor vreemds heb je gedroomd?’

Ze zou willen dat ze het na kon vertellen. Een trap, glibberige treden, de geur van vlees dat brandt, de zon die opgaat in het oosten, een hemel die rood kleurt op een manier die ze nooit eerder gezien heeft. Stemmen die zingen. Een oude man die haar aankijkt en die de woorden zegt in een taal die zij niet begrijpt.

‘Ik weet het niet. Het was gewoon vreemd.’

Ze herinnert zich de nog steeds de klanken. Jini Re Jini Re Jini Chadariya.

Het besef dat ze dit niet kan dromen omdat ze geen taal kan dromen die ze niet zelf spreekt is aanwezig, maar ook de twijfel: is dit een taal, betekenen de klanken die ze hoort in haar droom iets?

Als Mo douchte, opent ze haar laptop en tikt ze in in Google Translate. Ze tapt op taal herkennen.

Bengaals suggereert Translate. Ze denkt aan tijgers en aan thee, de priegelige tekens.

De vertaling uit het Bengaals is: Wie is Ray Ginny, die geketend is.

Maar zodra ze de een van de klanken waarvan ze niet zeker weet hoe ze ze moet opschrijven verandert door een vergelijkbare klank, denkt Translate dat het Hausa is, of Hindi, of Kannada en de vertalingen veranderen mee: duizelige straal, magere straal, duizelige inval, bloed.

De woorden betekenen niets, begrijpt Saskia, niets meer dan elke willekeurige combinatie van klanken. Er is altijd wel een taal te vinden waarin de klanken de schijn van betekenis hebben.

Jini Re Jini Re Jini Chadariya.

Ze herinnert zich de volgende ochtend een trap die naar een rivier leidt. Ze herinnert zich de traag stromende, stinkende rivier, de warmte, het gegons van vliegen, de geur van verbrand vlees.

Het zijn dingen die je niet kunt googelen. Je kunt op geen enkele manier achterhalen of het iets is, of het verwijst naar iets, of het meer is dan een droom, of het een herinnering is naar iets wat ooit echt gebeurd is.

Ze zal het nooit aan haar moeder vertellen. Dat is zeker.

De eerste keer dat ze Mo meenam naar huis was haar moeder erover begonnen. Ze had haar hoofd geschud, gekeken naar haar glas alsof daar iets te zien was, ze had zelfs overwogen naar de wc te gaan, maar ze wist dit was onvermijdelijk.

‘Toen Sas klein was, zei ze op een dag tegen me: “Mam, ik had vroeger een andere moeder, en toen sprak ik een andere taal.”’

Hoe vaak heeft haar moeder dit verteld? Talloze keren. Op familiefeestjes, als ze vrienden mee naar huis nam, en ook als er een vriendje kwam. Toen Theo kwam, toen Jason kwam. Nu Mo er is vertelt ze het ook.

‘Ik vond dat zo iets bijzonders. Ze was pas een kind. Ze was misschien drie of vier. Het kwam zomaar uit het niets.’

Mo was een held, Mo kan glimlachen als

‘Wat wil je ermee zeggen, mam,’ had ze gezegd.

‘Ik wil niks zeggen. Ik vertel gewoon wat er gebeurd is.’

‘Je bedoelt er iets mee.’

‘Ik bedoel niks. Ik vertel wat jij gezegd hebt toen je klein was. Dat mag toch wel?’

‘Mijn moeder gelooft in reïncarnatie,’ had ze gezegd.

‘Dat is niet wat ik zeg! Nou ja, ik denk wel dat er heel veel is wat we niet weten. Dingen die we niet kunnen verklaren. Weet je dat op het moment dat je doodgaat, je lichaam 23 gram lichter wordt?’

‘Mam, ik studeer medicijnen. Ik ken het verhaal. Ik weet ook dat het onzin is.’

‘Nou ja, dat weet ik niet hoor. Het zou in ieder geval best kunnen. Maar ik weet wel dat dit echt zo is. Want ik was erbij. Ze was nog een klein meisje. Drie of vier, daar wil ik af wezen, echt nog een pukkie en toen zei ze dat ze een andere moeder had en een andere taal sprak.’

Mo glimlachte, maar Saskia kookte van woede. Haar moeder moest vooral zelf weten wat voor onzin ze geloofde maar ze moest het voor zich houden. Dit was de eerste keer dat ze Mo meenam. De eerste keer, kan ze dan niet een keertje gewoon doen?

‘Mam, geloof je in reïncarnatie?’ had ze gevraagd.

‘Ik weet het niet.’

‘Mam, kun je eerlijk zijn?’

‘Ja, ok, ik geloof daar in. Ik denk dat onze ziel onsterfelijk is. Dat we onze ziel al eens eerder in een ander lichaam heeft geleefd.’

‘Ok,’ zei Saskia. ‘Maar laten we proberen precies te definiëren waar we het over hebben. Stel dat ik ooit eerder iemand anders geweest ben. Is het DNA van die persoon dan identiek aan mijn DNA?’

‘Dat weet ik niet hoor.’

‘Laat ik het makkelijker maken voor je. Als je kunt geloven dat iemand in dit leven een man is terwijl die persoon in een vorig leven een vrouw was, dan is het per definitie zo dat het DNA van die twee personen, die volgens jou dezelfde ziel delen, niet aan elkaar gelijk zijn.’

‘Wat drijf je het toch op de spits, Saskia. Ik vertelde gewoon iets wat jij zei toen je klein was. Mo vertelde over zijn bedrijf en toen dacht ik dit heeft er iets mee te maken. Daarom vertelde ik het. Niets anders.’

Ze had niet losgelaten; ze moest dit in de kiem smoren, ze wilde duidelijk maken dat zij de vreemde ideeën die haar moeder had niet deelde.

‘Ik ga net doen alsof je toegegeven hebt dat ik gelijk heb,’ had ze gezegd. ‘Als we dus kunnen constateren dat ik, op welke manier ben ik dan wel gelijk aan degene die ik zogenaamd in een vorig leven was? Wat deel ik met die persoon als het niet DNA is?’

Haar moeder had Mo aangekeken met een blik alsof zij degene was die vreemde dingen zei. Mo keek zoals alleen hij kon kijken; je kon alles in zijn blik leggen wat je wilde. In zijn donkere ogen kon je zien wat je wilde, maar wat hij echt dacht bleef een raadsel.

Saskia kon hier zo slecht tegen. Haar moeder kon dingen roepen en vervolgens alle vragen die je erover stelde schouderophalend opzij schuiven.

‘Kunnen we het dan kwantitatief bekijken? Op dit moment leven er acht miljard mensen op aarde. Dat is vele malen meer dan er ooit mensen geleefd hebben. Als al die mensen een ziel hebben, waar komen die zielen dan vandaan? Hebben die zielen eeuwen moeten wachten tot we met acht miljard waren voor ze een keer geboren konden worden? Was er een God lang geleden die reeds voorzien had dat we ooit met zovele zouden zijn en had hij daarom een reservoir gevuld met ongeboren zielen?’

‘Lieve Sas, waarom is het zo moeilijk om te aanvaarden dat jij bijzonder bent. Dat jij een uit miljoenen bent?’

Mo had geglimlacht en gezegd: ‘Voor mij is ze in ieder geval een uit miljoenen.’

Alles aan Mo wat ze mooi vond had haar op dat moment gestoord: zijn krullen, zijn glimlach, zijn vermogen mensen voor zich in te nemen, zijn oogopslag.

Haar moeder zal ze nooit vertellen wat ze heeft gedroomd.

Een trap, glibberige treden, de geur van vlees dat brandt, de zon die opgaat in het oosten, een hemel die rood kleurt op een manier die ze nooit eerder gezien heeft. Stemmen die zingen. Een oude man die haar aankijkt en die de woorden zegt in een taal die zij niet begrijpt.

Djini Re Djini Re Djini Tsjadariya

झीनी रे झीनी रे झीनी चदरिया, झीनी रे झीनी रे झीनी चदरिया

के राम नाम रस भीनी चदरिया, झीनी रे झीनी रे झीनी चदरिया

अष्ट कमल दल चरखा डोले, पांच तत्व, गुण तीनि चदरिया

साइँ को सियत मास दस लागे, ठोंक-ठोंक के बीनी चदरिया

सो चादर सुर नर मुनि ओढ़ी, ओढ़ी के मैली कीनी चदरिया

दास कबीर जतन सो ओढ़ी, ज्यों की त्यों धर दीन चदरिया

This is fine, this is fine cloth.

It is been dipped in the name of the lord

The spinning wheel, like an eight-petal lotus, spins,

with five tatvas and three gunas as the pattern.

Lord stiched it in 10 months (the gestation period)

The threads have been pressed to get a tight weave.

It has been worn by gods, people, and sages

they soiled it with use.

Kabir says, I have covered my self with this cloth with great care,

and eventually will leave it like it was.


De oorsprong van de herinnering

‘Stel je hebt de keuze. Optie een: een avond thuis op de bank. Je zet een film op die je al hebt gezien, je schenkt jezelf een drankje in, pakt iets te knabbelen, je moeder belt halverwege de film, je zet de film uit en je gaat naar bed zonder het einde te zien. Optie twee: je bevindt je in een ressort ergens op een tropisch eiland. De zon gaat onder achter de palmbomen, je drinkt nog een glas op het terras. Dan ontmoet je een de meest aantrekkelijke persoon die je je maar kunt voorstellen. Jullie raken aan de praat. Hij, zijn, them lachte om je domme grapjes, en net als jij wil zeggen dat je wil gaan slapen, fluistert hij, zij, them in je oor dat hij, zij, them je wil. Je gaat mee en je bedrijft de liefde van zonsondergang tot zonsopgang. Mag ik handen zien voor optie één?’

Geen enkele hand.

‘En voor optie twee?’

Verveeld steekt de gehele klas zijn hand in de lucht.

‘Wacht, wacht, ik ben iets vergeten te zeggen. Als je voor optie twee kiest dan zul je je niets herinneren van die nacht. Zelfs geen vage herinnering, geen flard, geen geur, geen smaak. Het zal zijn of je die nacht nooit beleefd hebt. Mag ik nogmaals de handen zien voor optie twee?’

Een meisje houdt haar hand in de lucht, maar de andere vingers zijn weg. Jeremy glimlacht. ‘Gek he? Iets beleven wat we ons niet herinneren heeft nauwelijks waarde voor een mens.’

Het meisje dat als enige haar hand opgestoken had kijkt hem strak aan, hij schenkt haar een glimlach en ze glimlacht terug. Haar neus is net te groot voor haar gezicht, haar mond iets te breed, het geeft haar iets dierlijks.

‘In deze reeks colleges gaan we het hebben over het geheugen, maar we zullen niet spreken in romantische algemeenheden. We zijn wetenschappers. We gaan kijken hoe het geheugen functioneert, welke delen van ons genoom spelen een rol, welke processen.’

Jeremy loopt voor de zaal langs en drukt bijna achteloos op het knopje van de afstandsbediening. Op het scherm achter hem verschijnt een manshoge afbeelding van het ARC-gen.

‘We zullen in detail kijken naar deze jongen. Het ARC-gen. Het ARC-gen speelt een cruciale rol bij het bewaren van herinneringen. Zonder het ARC-gen zouden we allemaal ongelukkig zijn omdat we ons niets zouden herinneren van onze passievolle nachten, noch van de avonden waarop onze moeder ons belde en we de film niet af konden kijken.’ Gelach.

‘ [iets meer uitleg]. Als je kijkt hoe het ARC-gen werkt, dan zien we dat zijn modus operandi nauwelijks verschilt van dat van bijvoorbeeld het HIV-virus.’

Klik. Op de achtergrond speelt een 3D animatie af waar we het ARC-gen in actie zien.

‘De reden dat het ARC-gen zich gedraagt als een virus, is dat het waarschijnlijk van virale oorsprong is. De schattingen lopen nogal uiteen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat bijna de helft van ons genoom van virale oorsprong is; en het heeft er dus alle schijn van dat een van de functies van onze hersenen die wij zien als essentieel voor ons welbevinden, maar die ook cruciaal is voor ons vermogen te leren, een functie zonder welke we ons geen bewustzijn kunnen voorstellen, ooit door een virus vervuld is. We moeten waarschijnlijk vijfhonderd miljoen jaar terug. Rond die tijd werd het ARC-virus deeld van ons genoom. Ik zeg ons, maar wij waren in die tijd nog vormeloze wezentjes, die ronddreven in de Oceaan. We hadden geen geheugen, maar we hadden er ook geen behoefte aan. We wisten nauwelijks wat voor en achter was. Toen kwamen we in aanraking met een virus, en dat virus hielp ons om informatie op te slaan. Ik geef toe, ik vind het best lastig om te bedenken wat voor soort informatie een amoebe zou willen opslaan, welke dingen een amoebe zou willen onthouden, maar ik geloof wel dat het vermogen om iets te onthouden een enorm evolutionair voordeel geeft. Alle dieren die we kennen beschikken over het ARC-gen, de kleinste vlieg, de kwal, de luiaard en jullie. Met andere woorden: als je een amoebe was die niet geïnfecteerd werd door dat virus, dan had je nul kans om het te overleven. Alle andere amoeben in je klas konden iets wat jij niet kon. Zij konden informatie opslaan. Zij wisten vandaag wat er gisteren was gebeurd.’

Het ARC-gen is een oude vriend van Jeremy Nicholson. Zijn promotor, Fanny McFarland, had het ARC-gen gesuggereerd als onderwerp voor zijn promotie. Nee, hij was niet meteen enthousiast toen ze het zei. Hij had zijn eigen dromen, hij wilde iets groots, iets complex onderzoeken, niet een onbetekenend deel van het genoom. Zij glimlachte om zijn jeugdige dwaasheid.

‘Een promotie is allereerst een overgangsritueel. Je moet vier jaar iets uitzoeken wat niemand op de hele wereld ene moer interesseert en als je dat kunt, dan kun je alles. Maar terwijl je je verdiept in materie waarin niemand zich ooit eerder verdiept heeft, ontdek je dat elk onderwerp fascinerend is. Als je alles weet van een minuscuul vakgebied dan zie je in dat je nog niets weet en dan wordt het pas echt interessant. Weet je wat het favoriete dier van Charles Darwin was? Aardwormen. De grote man, de grondlegger van de evolutietheorie had een passie voor dit nederige dier. Als een groot denker zoals Darwin zich met de aardworm kon bezighouden, dan kunnen wij ons richten op iets kleins als één enkel gen.’

Ze had natuurlijk gelijk gehad. Hij had zijn promotie-onderzoek gewijd aan het ARC-gen en het bleek een fascinerend onderdeel van het menselijk genoom. Voor hij het wist was hij een ARC-expert, schreef hij mee aan monografieën, geeft hij college over, reisde hij de wereld af om deel te nemen aan congressen.

Wanneer het licht weer aangaat in de zaal, is het meisje met de te grote neus een van de laatste die de zaal verlaat. Jeremy kijkt naar haar terwijl ze haar spullen bij elkaar pakt, en voor ze haar laptop in haar tas laat glijden vangt ze zijn blik, en glimlacht.

‘Tot volgende week, professor,’ zegt ze.

‘Tot volgende week…’  

‘Sula.’

‘Tot volgende week Sula.’

Ze is klein van stuk, huppelt als ze loopt.

Niet kijken, denkt Jeremy, niet kijken, niet denken, niet doen.

Ze draait zich nog een keer om voor ze de deur doorgaat.

Nauwgezet pakt Jeremy zijn koffer in. Overhemden, sokken, onderbroeken; hij vouwt ze, hij strijk de plooien glad met zijn handen, plaatst ze voorzichtig in zijn koffer. Helemaal bovenop zijn linnen broek; het elastiek van de koffer houdt de broek op zijn plaats. Meredith zit op het bed en slaat zijn precieze handelingen gade.

‘Hoe laat vlieg je morgen?’ vraagt ze.

‘Om tien uur. Ik vlieg met de zon mee, dus als ik land is het vroeg in de middag. Een dag later natuurlijk vanwege de datumgrens.’

‘Hoe laat ben je in je hotel?’

‘Pas ‘s avonds, lokale tijd. Het is bijna vier uur met de taxi. Hier is het dan nacht.’

‘Vier uur?’

‘Ik slaap eerst een nacht in Agra. Als ik in India ben wil ik de Taj Mahal zien.’

Meredith knikt afwezig. ‘En ga je dan de volgende dag terug?’

‘Het congres is in Varanasi, niet in Delhi.’

‘Hoever is dat?’

‘Nog eens zes uur, of zo.’

‘Wat ver. Kun je niet vliegen?’

Jeremy haalt zijn schouders op. Hij wil niet vliegen, dat is het. Hij wil langzaam reizen, hij wil zich tussen de mensen begeven. Het congres duurt vier dagen en wordt gehouden in een conferentieoord aan de rand van de stad. Hij wil meer zien dan een hotelkamer, een conferentiezaal. De Taj Mahal is niet meer dan een excuus om twee dagen langer weg te zijn, om iets van het land mee te krijgen.

Ze vrijen; ze zullen elkaar bijna een week niet zien.

Als zij op hem klimt en haar gezicht verdwijnt tussen de krullen van haar haar denkt hij heel even aan Sula, aan haar blik toen ze zich omdraaide.  

Ze slaapt nog als de Uber voorrijdt.

 


De trap die afdaalt naar het water

De zon is nog niet op, maar het duister verdwijnt al uit de mistflarden boven de rivier. Kabir gaat zitten op de koele treden van de ghat, legt de grauwe deken die hij meegenomen heeft op zijn schoot.

ik zocht hem

en verloor mezelf

de druppel werd een met de zee

wie kan hem nu nog vinden

Elke morgen daalt Ramananda deze trap af om in de rivier te baden. Elke morgen precies op het moment dat de zon opkomt.

Kabir vlijt zich neer en trekt de deken over zich heen. Hij ligt stil, wordt één met de stenen treden van de trap. Terwijl hij wacht tot de zon onzichtbaar opkomt, prevelt hij de woorden die sinds weken zijn hoofd niet willen verlaten.

Ik zocht en zocht hem

Ik verloor mezelf

de zee werd een met de druppel

wie kan haar nu nog vinden

Hij hoort de voetstappen de trap af stommelen en weet dat het Ramananda is. Hij telt de treden, hij wacht op het moment waarop Ramananda zijn voet wil plaatsen op de trede waarop Kabir zich verscholen heeft. De doek is grijs en fijn geweven. In het schemer heeft hij de onbestemde kleur van de trap die naar de rivier leidt.

Wanneer Ramananda zijn voet plaats op de rug van Kabir, en de lucht uit zijn longen wordt geperst, hoort hij Ramananda de naam van de god die hij voor alle andere goden aanbidt uitroepen: ‘Ram! Ram!’.

Kabir slaat de doek weg.

Ramananda kijkt Kabir ontzet aan. Hij begrijpt niet wat deze jongeling van hem wil. Kabir buigt zijn hoofd en zegt: ‘Meester’.

‘Wat wil je van me! Waarom laat je me vallen, weverszoon!’

‘U bent mijn leermeester, ik ben uw leerling.’

Ramananda neemt Kabir op van top tot teen. ‘Praat toch geen onzin. Ik dien Ram. Jij bent een moslim.’

Kabir glimlacht. Hij opent een hand zodat deze een kom vormt en strekt de andere plat voor zich uit. ‘Ik ben een kom, en een bord. Ik ben een man en een vrouw. Ik ben een bittere vrucht en Turks fruit, een Hindoe en een moslim. De vis en het net, de visser en de tijd.

Ik ben niets,’ zegt Kabir. ‘Maar ik ben uw leerling. Toen u zojuist uw god aanriep, werd ik uw volgeling.’

Ramananda draait zich zonder verder iets te zeggen om en daalt de trap af naar de rivier; hij begint zich te wassen terwijl de zon opkomt.

Kabir zegt: als de zee opgaat in de druppel, wie kan hem dan nog vinden.


Het spreken van waarde

Saskia bekijkt zichzelf in de spiegel; ze ziet er goed uit. Sexy, spannend


De teleurstelling van de Taj

De weg van Indira International Airport

De … Freeway is ee


De herinnering aan een varken

Once Saint Kabir was approached by Mohamed Shah who held Kabir in high esteem. He wanted to receive enlightenment through Saint Kabir´s teachings.

When he arrived at Kabir´s dwelling place he saw a pig tied in front of his house. He got terribly upset over it and asked Kabir why he had done so. Kabir calmly replied. "I have only tied the pig outside my home whereas you are so disturbed, you are carrying its´ memories in your mind!" This statement made Shah realize what ones attitude should be.

De man die niet wakker wordt

(nu vertellen we echt het verhaal van de man die niet wakker wordt)

Een wandelend geheugen

(ontmoeting met briljante wetenschapper)

De komst van god

Kabir kijkt niet op van zijn weefgetouw, wanneer een jonge man binnenkomt. De jongenman wacht tot Kabir zijn blik op hem richt, maar het patroon dat Kabir weeft is complex en

Uiteindelijk zegt de jongeman: ‘Kabir, ik kom met een vraag. Help mij om God te vinden.’

Kabir schuift de spoel van zijn weefgetouw tussen de draden en kijkt de jongen aan.

‘Wat is je naam?’

‘Ram Das.’

‘Maak je gereed, Ram Das. Over drie dagen zul je God zien.’

Kabir zegt: ‘De moslims zeggen dat God groot is, maar als god in elk wezen is, dan moet hij kleiner zijn dan een mier. De moslims zeggen dat God een is, maar als god in elk wezen is dan is hij met velen.’

One day, a young man, named Ram Das, bowed before the saint Kabir and, with tears in his eyes, requested him, "You can perform miracles. Kindly help me to see God." The saint Kabir could not refuse the sincere request of Ram Das and, after some hesitation, he promised to show him God after two days. He also gave certain instructions to Ram Das for arranging the necessary preparations. The next day, Ram Das sold away all his property etc. and purchased rice, sugar, butter, flour, milk etc. Saints from far and near were also invited to participate in this feast on the fixed day. Delicious varieties of food were prepared. While the invitees were engaged in their usual prayers, Ram Das was deeply absorbed in meditation in the hope that he would soon have the blessed opportunity to see God. All the invitees were told that good food would be served to them only after God had appeared before Ram Das. They were, therefore, waiting accordingly. Noon passed away but God did not appear. Afternoon also passed away but God did not show His face. Some of the invitees, who felt very hungry, were very much disappointed. Some were blaming Saint Kabir; some considered Ram Das to be a fool to be hoping against hopes. Some were happy with the idea that, when God will appear before Ram Das, they would also be blessed to get a glimpse of Him. Everybody was however anxiously waiting for God to appear.

In the mean time, they all saw some commotion and heard hullabaloo in the kitchen. Every man was agitated. They could not know from where a buffalo had entered the kitchen and knocked down everything topsy-turvy. The big pots of pudding were turned upside down. He put his mouth in 'halva'. All the mal-puvas were either eaten or made dirty. He had damaged the oven and pulled down the fire places with his horns. The entire place was made dirty by his hoofs and dung. After destroying everything, he started making loud noises. The invitees were already feeling very hungry. Seeing all this havoc in the kitchen, they lost their patience and were excited with anger. Ram Das was also very much enraged. He ran with a stout staff in his hand to beat the buffalo. The invitees had already surrounded the animal to prevent him from doing further damage. Ram Das then started beating him mercilessly with his staff and wounded him badly. They were all cursing the saint, Kabir, for fooling them in this way. They were badly agitated with anger, excitement and hunger.

The wounded buffalo, bleeding and crying with pain, ran limping for his life towards the corner of the garden where the saint Kabir was staying. Ram Das and other invitees were also running after him to punish him further and to express their anger against Kabir as well.

On reaching there, they were taken aback. They were surprised to see Kabir hugging the buffalo and weeping bitterly. 'O my Lord, you have received injuries which you did not have, even when you were fighting against the demon Ravana, or against Kansa. O my Lord, I am very much pained to see all this...' Seeing Kabir weeping in this way, the hearts of the invitees and the viewers were altogether changed. If any inflammable article is touched by fire, it also becomes fire. So, too, the hearts of all those who were present there were filled with godliness. Nothing remained except God. Dualism was gone. They were all experiencing God everywhere. All their sorrows, desires, expectations etc., vanished and instead of regarding their individual bodies as their own, they also realised all the other bodies also to be their own. Not only this, they also realized their own Self to be the all-pervading Universal Self. It was a strange sight to see that the viewers and the viewed were no more different. They were all one.

To realise God in everything in this way, is the real Darshan (sight) of God.

De muziek van de Indische Oceaan

Eerste dronkenschap


Het bezoek van Iskander

De islamitische vorst Iskandar Lodi bezoekt de stad Varanasi, die heilig is voor de hindoestanen, aan het einde van de islamitische vastenmaand Ramadan. De dagen zijn lang en de vochtigheid van de moesson voorkomt dat de nacht verkoeling brengt.

‘Kabir is een moslim, maar hij ontkent dat God groot is,’ spreekt de Mullah. ‘De straf die de Koran en de traditie van de profeet eisen in dergelijke gevallen is duidelijk: de doodstraf.’

‘Kabir tooit zich als een saddhu terwijl hij tot de kaste van de wevers behoort,’ zegt de Brahmin. ‘Zulk gedrag kan niet getolereerd worden; het leidt tot wanorde en geloofsafval.’

‘Dit is mijn zoon,’ zegt de moeder van Kabir. ‘Hij wil niet deugen. Ik aanvaard elke straf die u hem op wil leggen.’

Een miniem handgebaar van Iskander geeft aan dat hij genoeg gehoord heeft, de beklaagde krijgt een kans zich te verdedigen

Kabir kijkt zijn koning aan met een glimlach. ‘Als ik de waarheid spreek, geef ik u geen andere keus dan me te laten verdrinken in de rivier.’

‘Geef antwoord op deze beschuldigingen,’ blaft de qadi van Iskander.

‘De mullah heeft gelijk als hij zegt dat ik geloof dat God klein is, maar ik ontken niet dat hij groot is.’

Iskander Lodi drukt met zijn vinger tegen zijn slapen. Hij is een veldheer, geen theoloog; hij heeft dit land met zijn zwaard veroverd, waarom willen ze dat hij zich mengt in dergelijke disputen?

‘Ik ben

In deze kruik bevinden zich alle zeven zeeën en de talloze sterren, de muziek van snaren die niemand aanraakt. Als je de waarheid wil, zal ik je de waarheid geven. De god van wie ik houd bevindt zich in die kruik.

‘Ik heb u gewaarschuwd,’ zegt Kabir.

Ze voeren hem mee naar het water van de Ganges, binden zijn handen en zijn voeten. Met een touw binden ze het aambeeld van een smit

 

Kabir zegt: om de dood te verslaan, moeten we vele malen sterven.

De uitslag van de LP

CT - MRI -> geen resultaat

EEG -> alsof ie wakker is

LP -> wel antitstoffen, PCR geen match op bekende virus

Voor dit soort House-gevallen wordt je Neuroloog. De praktijk is dat je met name dikke mannen met pijn in hun rug op de poli mag vertellen dat ze geen Hernia hebben maar gewoon pijn in hun rug.

Tweede dronkenschap

De dood van Kabir

Saskia gaat naar india

Vlucht